Mobiele telefoongebruikers hebben geen hoger risico op hersentumoren
Onderzoekers hebben in een grootschalige internationale studie, COSMOS, het mobiel telefoongebruik van meer dan 250.000 personen bestudeerd om te onderzoeken of mensen die mobiele telefoons veelvuldig en gedurende een lange periode gebruiken een hoger risico op hersentumoren hebben dan anderen. De studie, waarbij het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht het Nederlandse deel leidde, vond geen verband tussen het gebruik van mobiele telefoons en het risico op hersentumoren.
Eerdere studies hadden methodologische tekortkomingen die het moeilijk maakten om stevige conclusies te trekken. “We hebben informatie verkregen over daadwerkelijk telefoongebruik via providers en konden zeer gedetailleerd telefoongebruik van gebruiker over een lange tijd reconstrueren”, zegt prof. Roel Vermeulen van het IRAS van de Universiteit Utrecht.
“Voor het eerst heeft een cohortstudie aangetoond dat degenen die de meeste uren getelefoneerd hebben geen hoger risico lopen op het ontwikkelen van een hersentumor dan anderen”, zegt prof. Maria Feychting, hoogleraar aan het Instituut voor Milieugeneeskunde, Karolinska Institutet, die het COSMOS-onderzoek naar het risico op kanker heeft geleid.
Zorgen
Het wijdverbreide gebruik van mobiele telefoons en andere draadloze communicatiemiddelen heeft geleid tot zorgen dat de elektromagnetische straling en radiofrequentie van mobiele technologieën kanker en andere ziekten kan veroorzaken. De WHO en de EU hebben gevraagd om hoogwaardige studies. Daarom werd het COSMOS-onderzoek bijna 20 jaar geleden gestart.
Tussen 2007 en 2013 hebben een groot aantal mensen in Denemarken, Finland, Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk gedetailleerde vragen beantwoord over hun mobiele telefoongebruik. Bovendien werd informatie over gespreksduur verkregen van providers. Vervolgens werden de deelnemers gevolgd in kankerregistraties om eventueel nieuw ontwikkelde hersentumoren te ontdekken. Het voorkomen van hersentumoren bij de tien procent die gedurende hun hele leven de meeste uren aan een mobiele telefoon hebben besteed, verschilde niet van degenen die de mobiele telefoon aanzienlijk minder gebruikten. Personen die meer dan 15 jaar voor deelname aan het COSMOS-onderzoek waren begonnen met het gebruik van een mobiele telefoon, hadden niet meer risico op het krijgen van de ziekte dan degenen die een kortere tijd een mobiele telefoon gebruikten.
Eerdere studies
Sommige eerdere studies hebben een verband gemeld tussen het gebruik van mobiele telefoons en het voorkomen van hersentumoren. Daar werden mensen die al waren gediagnosticeerd met een hersentumor en gezonde controlegevallen gecontacteerd. Met een dergelijke aanpak bestaat het risico dat de patiënten hun vorige mobiele telefoongebruik overschatten. Dergelijke geheugenfouten kunnen van invloed zijn op de resultaten. In COSMOS hebben de deelnemers de vragen beantwoord voordat iemand ziek werd. Daarom kan de ziekte geen invloed hebben gehad op hoe deelnemers zich het vroegere mobiele telefoongebruik herinnerden.
COSMOS is tot nu toe de enige studie die een prospectief cohortontwerp heeft kunnen combineren met gedetailleerde informatie over de omvang van het mobiele telefoongebruik. Eerdere cohortstudies hadden alleen informatie over wanneer de deelnemers begonnen met het gebruik van mobiele telefoons. Deze studies vonden ook geen verband met hersentumoren, maar zijn bekritiseerd omdat ze geen informatie bevatten over hoeveel deelnemers hun mobiele telefoons gebruikten. COSMOS heeft nu aangetoond dat zelfs degenen die het meest telefoneerden geen hoger risico lopen op hersentumoren dan anderen.
In 2011 classificeerde het kankeronderzoeksinstituut van de WHO, IARC, radiofrequente velden als “mogelijk carcinogeen”. Deze beoordeling was grotendeels gebaseerd op de zogenaamde case-control studies die retrospectief hersentumorpatiënten en gezonde controlegroepen vroegen naar hun eerdere mobiele telefoongebruik. De onderzoekers wijzen erop dat de resultaten van COSMOS een belangrijke bijdrage zullen leveren aan het wetenschappelijk bewijs voor toekomstige gezondheidsrisicobeoordelingen. ”Het op tijd verschijnen van de resultaten van de COSMOS studie zal het verschil maken in de huidige risico evaluatie door de Radiation and Health afdeling van de WHO in Genève, die momenteel plaatsvindt om de zogeheten ‘monograph’ over radiofrequente straling uit 1993 te actualiseren”, zegt prof. Hans Kromhout die als hoogleraar verbonden in aan de Universiteit Utrecht en deel uitmaakt van de WHO Task Group.
Publication: “Mobile phone use and brain tumour risk – COSMOS, a prospective cohort study”, Maria Feychting, Joachim Schüz, Mireille B. Toledano, Roel Vermeulen, Anssi Auvinen, Aslak Harbo Poulsen, Isabelle Deltour, Rachel B. Smith, Joel Heller, Hans Kromhout, Anke Huss, Christoffer Johansen, Giorgio Tettamanti, Paul Elliott. Environment International, online 2 March 2024.
https://doi.org/10.1016/j.envint.2024.108552
Hoofdpijn en mobiele telefoons
In dit onderzoek werden de gegevens van ruim 75.000 volwassenen uit Nederland en Groot-Brittannië gebruikt om de gezondheidseffecten van het gebruik van mobiele telefoons te onderzoeken. We ontdekten dat het gebruik van mobiele telefoons verband hield met hoofdpijn en migraine. Vooral deelnemers die hun mobiele telefoon het meest gebruikten om te bellen en sms’en, vertoonden na verloop van tijd een verhoogd risico op het ontwikkelen van hoofdpijn en migraine. Omdat sms’en echter geen blootstelling aan elektromagnetische velden (RF-EMV) van het hoofd van de deelnemers veroorzaakt, lijkt uit onze resultaten dat andere factoren dan blootstelling aan elektromagnetische velden hiervoor verantwoordelijk zijn. Dit zijn bijvoorbeeld stress gerelateerde factoren die kunnen leiden tot meer sms’en of andere aspecten die verband houden met het gebruik van telefoons (zoals schermtijd).
De conclusie is dus dat er geen verband lijkt te zijn tussen elektromagnetische velden en de onderzochte gezondheidseffecten. Er lijkt wel een relatie te zijn tussen het gebruik van mobiele telefoons en hoofdpijn, maar dit lijkt eerder door stress te worden verklaard.
Headache in the international cohort study of mobile phone use and health (COSMOS) in the Netherlands and the United Kingdom. Traini E, Smith RB, Vermeulen R, Kromhout H, Schüz J, Feychting M, Auvinen A, Poulsen AH, Deltour I, Muller DC, Heller J, Tettamanti G, Elliott P, Huss A, Toledano MB. Environ Res. 2024 Jan 25;248:118290.
https://doi.org/10.1016/j.envres.2024.118290
IMPACT COVID-19 onderzoek
Impact of COVID‑19 containment measures on perceived health and health‑protective behavior: a longitudinal study. Warner van Kersen, Myrna M. T. de Rooij, Lützen Portengen, Nekane Sandoval Diez, Inka Pieterson, Marjan Tewis, Jolanda M. A. Boer, Gerard Koppelman, Judith M. Vonk, Roel Vermeulen, Ulrike Gehring, Anke Huss & Lidwien A. M. Smit. Sci Rep 14, 419 (2024).
https://doi.org/10.1038/s41598-023-50542-1
Anti-COVID-19 measures and lifestyle changes during theCOVID-19 pandemic and sleep patterns in the Netherlands: a longitudinal study. Nekane Sandoval-Diez, Lidwien A M Smit, Jolanda M A Boer, Myrna M T de Rooij, Gerard H Koppelman, Warner van Kersen, Judith M Vonk, Roel Vermeulen, Ulrike Gehring, Anke Huss. Am J Epidemiol. 2023 Nov 17:kwad228.
https://doi.org/10.1093/aje/kwad228
Het effect van verhuizen in Europese cohorten
In dit onderzoek werden voorspellers voor verhuizen onderzocht en de invloed van verhuizen op blootstelling aan verschillende omgevingsfactoren. Zo kan er gekeken worden hoe verandering in omgevingsfactoren de gezondheid beïnvloedt. We hebben onderscheid gemaakt tussen drie hoofddomeinen van stedelijke omgevingsfactoren, namelijk luchtvervuiling, ‘grey surface’ (alles wat geen natuur of water is, dus beton/gebouw/straat) en sociaaleconomische status. Deze studie is gedaan met informatie uit vier Europese cohorten, waarbij er 2 cohorten met jongvolwassenen en 2 cohorten met volwassenen, waaronder AMIGO, zijn gebruikt.
Gemiddeld verhuisde 7% van de deelnemers elk jaar. Voordat men ging verhuizen, werden verhuizers blootgesteld aan hogere waardes van luchtvervuiling dan niet-verhuizers. In de volwassen cohorten werd verhuizen geassocieerd met een jongere leeftijd, roken en een lager opleidingsniveau. Uit alle groepen kwam naar voren dat deelnemers met een hogere sociaaleconomische positie vaker naar gezondere gebieden op basis van omgevingsfactoren verhuisden.
Met dit onderzoek zijn er nieuwe inzichten ontstaan over de voorspellers voor verhuizen en over de invloed van verhuizen op blootstelling.
Saucy, A., Gehring, U., Olmos, S., Delpierre, C., de Bont, J., Gruzieva, O., de Hoogh, K., Huss, A., Ljungman, P., Melén, E., Persson, Å., Pieterson, I., Tewis, M., Yu, Z., Vermeulen, R., Vlaanderen, J., & Tonne, C. (2023). Effect of residential relocation on environmental exposures in European cohorts: An exposome-wide approach. Environment international, 173, 107849. Advance online publication. https://doi.org/10.1016/j.envint.2023.107849
Perceptie en blootstelling aan RF-EMV en 5G-technologie en andere milieublootstellingen – Onderzoek in AMIGO
Mobiele telefoons en smartphones, draadloze telefoons, tablets en laptops, basisstations voor mobiele telefoons, radio of televisie, het zijn allemaal bronnen van radiofrequente elektromagnetische velden (RF-EMV). In dit onderzoek wilden we meer te weten komen over de mogelijke effecten van blootstelling aan RF-EMV op de gezondheid in de Nederlandse bevolking. We waren in het bijzonder geïnteresseerd in gevoeligheid voor RF-EMV en 5G-technologie. Het komt voor dat mensen een breed scala aan gezondheidsproblemen melden en dan vooral niet-specifieke symptomen zoals hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid en slaapstoornissen, die zij toeschrijven aan de blootstelling aan elektromagnetische velden. Om ons onderzoek uit te voeren, hebben we een deel van de deelnemers aan de Nederlandse Cohortstudie Arbeids- en Milieugezondheid (AMIGO) met ervaren blootstelling en gezondheidsklachten gevraagd om in 2021 een vragenlijst in te vullen om zoveel mogelijk informatie te verzamelen over de omgeving waarin zij leven en eventuele klachten die zij toeschrijven aan elektromagnetische velden. Dezelfde deelnemers hadden al vergelijkbare vragenlijsten ingevuld in 2011/2012 en 2013. Het verzamelen van informatie op verschillende tijdstippen is essentieel om te begrijpen of er in de loop der jaren veranderingen zijn opgetreden en, zo ja, waarom. De vragenlijsten zijn door meer dan 800 deelnemers ingevuld en hiervan hebben wij de gegevens geanalyseerd. We zagen dat een klein percentage deelnemers van de deelnemers aangaf gevoelig te zijn voor EMV. Deze hoeveelheid deelnemers is stabiel gebleven in vergelijking met 2011/2012 en 2013, maar welke deelnemers dit zijn is veranderd , dus het gaat hierbij om andere deelnemers dan die in het verleden. Concluderend vonden we dat deelnemers die in het verleden aangaven gevoelig te zijn voor EMV na verloop van tijd dit niet meer aangeven. Op basis van onze bevindingen lijkt elektrohypersensitiviteit meer voorbijgaand te zijn dan eerder werd gedacht.
Traini, E., Martens, A. L., Slottje, P., Vermeulen, R. C. H., & Huss, A. (2023). Time course of health complaints attributed to RF-EMF exposure and predictors of electromagnetic hypersensitivity over 10 years in a prospective cohort of Dutch adults. The Science of the total environment, 856(Pt 2), 159240. https://doi.org/10.1016/j.scitotenv.2022.159240
Het verband tussen stedelijke omgevingsfactoren en type 2 Diabetes
In dit onderzoek werd het verband tussen Diabetes type 2 en 85 omgevingsfactoren, zoals luchtvervuiling, verkeerslawaai, stedelijke hitte-eilandeffect, groen in de omgeving, stedelijkheid, afstand tot winkels met gezond voedsel en sociaal-demografische factoren onderzocht. In eerdere studies werd altijd maar 1 omgevingsfactor tegelijk onderzocht. In deze studie zijn drie verschillende statistische benaderingen gebruikt zodat alle 85 factoren samen onderzocht kunnen worden. Deze manier van benadering is meer realistisch omdat de omgevingsfactoren worden onderzocht zoals ze ook voorkomen in de buitenwereld.
Uit dit onderzoek kwam dat lagere huiswaarde in de buurt, meer niet-westerse inwoners en een hogere oppervlaktetemperatuur in de omgeving geassocieerd zijn met het risico op Diabetes type 2.
Ohanyan, H., Portengen, L., Kaplani, O., Huss, A., Hoek, G., Beulens, J. W. J., Lakerveld, J., & Vermeulen, R. (2022). Associations between the urban exposome and type 2 diabetes: Results from penalised regression by least absolute shrinkage and selection operator and random forest models. Environment international, 170, 107592.
https://doi.org/10.1016/j.envint.2022.107592
Het karakteriseren van obesogene stedelijke omgevingsfactoren
In dit onderzoek werden de verbanden tussen verschillende omgevingsfactoren, zoals luchtvervuiling, verkeerslawaai, groen in de omgeving, stedelijke hitte-eilandeffect, stedelijkheid, afstand tot winkels met gezond voedsel, sociaal-demografische factoren en Body Mass Index (BMI) onderzocht. Omgevingsfactoren geassocieerd met een hoger BMI waren gemiddeld lagere huiswaarde in de buurt, luchtvervuiling, afstand tot winkels met gezond voedsel, percentage bewoners met een lagere sociaaleconomische positie en percentage eenpersoonshuishoudens in de buurt. Deze studie laat de rol van sociaaleconomische positie, stedelijkheid en luchtvervuiling zien in obesitas.
Ohanyan, H., Portengen, L., Huss, A., Traini, E., Beulens, J. W. J., Hoek, G., Lakerveld, J., & Vermeulen, R. (2022). Machine learning approaches to characterize the obesogenic urban exposome. Environment international, 158, 107015.
https://doi.org/10.1016/j.envint.2021.107015
Reedijk M, Huss A, Verheij RA, Peeters PH, Vermeulen RCH. Parkinson’s disease case ascertainment in prospective cohort studies through combining multiple health information resources. PLoS One. 2020 Jul 1;15(7):e0234845. doi: 10.1371/journal.pone.0234845. PMID: 32609766; PMCID: PMC7329061. https://doi.org/10.1371/journal.pone.0234845
Martens AL, Reedijk M, Smid T, Huss A, Timmermans D, Strak M, Swart W, Lenters V, Kromhout H, Verheij R, Slottje P, Vermeulen RCH. Modeled and perceived RF-EMF, noise and air pollution and symptoms in a population cohort. Is perception key in predicting symptoms? Sci Total Environ. 2018 Oct 15;639:75-83. doi: 10.1016/j.scitotenv.2018.05.007. Epub 2018 May 17. PMID: 29778684. https://doi.org/10.1016/j.scitotenv.2018.05.007
Reedijk M, Lenters V, Slottje P, Pijpe A, Peeters PH, Korevaar JC, Bueno-de-Mesquita B, Verschuren WMM, Verheij RA, Pieterson I, van Leeuwen FE, Rookus MA, Kromhout H, Vermeulen RCH. Cohort profile: LIFEWORK, a prospective cohort study on occupational and environmental risk factors and health in the Netherlands. BMJ Open. 2018 Feb 3;8(2):e018504. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018504. PMID: 29431129; PMCID: PMC5829595. http://dx.doi.org/10.1136/bmjopen-2017-018504
In dit onderzoek hebben we onderzocht of berekende blootstelling aan zendmasten voor mobiele telefonie samenhangt met gezondheidsklachten. Van alle bijna 15000 AMIGO deelnemers is de blootstelling op het huisadres berekend voor de jaren van 2011 tot 2015. Hiervoor zijn gegevens gebruikt zoals de gps coördinaten van het woonadres, op welke verdieping de slaapkamer was, en gegevens van zendmasten. Ook hebben de deelnemers in de vragenlijsten ingevuld in welke mate zij gezondheidsklachten zoals misselijkheid, duizeligheid, en hoofdpijn ervaren, en in welke mate zij zelf dachten te worden blootgesteld aan zendmasten. Er was geen samenhang gevonden tussen berekende blootstelling en gezondheidsklachten. We hebben de berekende blootstelling vergeleken met de ervaren blootstelling. Het bleek dat deelnemers hun blootstelling niet zelf kunnen inschatten. Wel hadden mensen met een hogere ervaren blootstelling meer gezondheidsklachten. Mogelijk worden mensen met meer gezondheidsklachten zich bewuster van mogelijke gezondheidsrisico’s in hun woonomgeving. Ook kan het omgekeerde placebo effect een rol spelen, waarbij mensen meer gezondheidsklachten krijgen bij verwachte blootstelling aan een mogelijk gezondheidsrisico. Ongeveer 75% van de deelnemers dacht dat hun blootstelling aan zendmasten laag was, en dat deze blootstelling geen risico vormt voor de gezondheid.
Martens, A. L., Slottje, P., Timmermans, D. R. M., Kromhout, H., Reedijk, M., Vermeulen, R. C. H., & Smid, T. (2017). Modeled and Perceived Exposure to Radio-Frequency Electromagnetic Fields From Mobile-Phone Base Stations and the Development of Symptoms Over Time in a General Population Cohort. American Journal of Epidemiology, 186(2), 210-219. https://doi.org/10.1093/aje/kwx041
Dit is een vervolgonderzoek op het meetonderzoek dat hierboven is beschreven. In dit onderzoek hebben we gekeken of de blootstelling aan zendmasten voor mobiele telefonie betrouwbaar kan worden berekend met een model. De 48 deelnemers kwamen uit de regio Utrecht. Ze droegen 48 uur lang een meetapparaat mee. De gemeten blootstelling is vergeleken met de berekende blootstelling. De blootstelling is berekend op het huisadres, met behulp van gegevens over de locatie en kenmerken van zendmasten, locatie woning en hoogte van de slaapkamer, en kenmerken van de omgeving zoals de aanwezigheid van andere gebouwen tussen de zendmast en de woning van de deelnemer. In dit vervolgonderzoek worden nog iets betere gegevens gebruikt om de blootstelling te berekenen dan in het eerste onderzoek. De berekende blootstelling kwam best goed overeen met de gemeten blootstelling. In dit onderzoek is een meetapparaat gebruikt dat ook lage blootstellingen goed kan meten. Deelnemers zijn niet altijd thuis. Daarom is het de vraag of blootstelling op het huisadres wel een goede schatting is van de totale blootstelling. Om die vraag te beantwoorden hebben we ook onderzocht wat de invloed is van de tijd die deelnemers buitenshuis doorbrengen op de nauwkeurigheid van de berekende blootstelling. De tijd buitenshuis had weinig invloed op de nauwkeurigheid van de berekende blootstelling. De conclusie van dit onderzoek is dat het berekenen van blootstelling op het huisadres een geschikte methode is om blootstelling te schatten in onderzoek naar gezondheidseffecten.
Martens, A. L., Slottje, P., Meiema, M. Y., Beekhuizen, J., Timmermans, D., Kromhout, H., … Vermeulen, R. C. H. (2016). Residential exposure to RF-EMF from mobile phone base stations: Model predictions versus personal and home measurements. Science of The Total Environment, 550, 987-993. https://doi.org/10.1016/j.scitotenv.2016.01.194
Bij een gezondheidsonderzoek zijn vaak veel deelnemers nodig om gezondheidseffecten goed te kunnen onderzoeken. Bij grote aantallen deelnemers is het niet mogelijk om de blootstelling bij iedereen te meten, daarom zijn er modellen ontwikkeld die de blootstelling aan zendmasten voor mobiele telefonie kunnen berekenen. In dit onderzoek hebben we gekeken of de blootstelling aan zendmasten betrouwbaar kan worden berekend. De 93 deelnemers kwamen uit het noordwesten van Nederland en waren tussen de 18 en de 82 jaar oud. Ze droegen 24 uur lang een meetapparaat mee tijdens al hun activiteiten: thuis, onderweg, op hun werk, enz. De gemeten blootstelling is vergeleken met de berekende blootstelling. De blootstelling is berekend op het huisadres, met behulp van gegevens over de locatie en kenmerken van zendmasten, locatie woning en hoogte van de slaapkamer, en kenmerken van de omgeving zoals de aanwezigheid van andere gebouwen tussen de zendmast en de woning van de deelnemer. De berekende blootstelling kwam redelijk overeen met de gemeten blootstelling. Wel had het onderzoek beperkingen, omdat de blootstelling vaak te laag was om gemeten te kunnen worden door het meetapparaat. Daarom is een vervolgonderzoek uitgevoerd, zie hieronder.
Martens, A. L., Bolte, J. F. B., Beekhuizen, J., Kromhout, H., Smid, T., & Vermeulen, R. C. H. (2015). Validity of at home model predictions as a proxy for personal exposure to radiofrequency electromagnetic fields from mobile phone base stations. Environmental Research, 142, 221-226. https://doi.org/10.1016/j.envres.2015.06.029
De kern van dit onderzoek gaat om de vragenlijst die gebruikt wordt om gezondheidsklachten te meten in AMIGO. Er zijn gegevens gebruikt van de deelnemers aan de vragenlijsten van 2011 en 2012. Er is onderzocht of verschillende groepen mensen de klachtenvragenlijst op een vergelijkbare manier interpreteren en invullen. Ook is onderzocht hoe een dergelijke vragenlijst het best kan worden gebruikt in onderzoek. Zo zijn de voor- en nadelen besproken van het onderzoeken van gezondheidsklachten per klacht, of juist het totaal van alle klachten, of het analyseren van klachten in bepaalde groepjes, zoals alle buikklachten bij elkaar. Over de jaren heen blijft het totale aantal gezondheidsklachten bij de meeste mensen redelijk constant. Wel verschilt het welke klachten deelnemers precies ervaren.
Porsius, J. T., Martens, A. L. , Slottje, P., Claassen, L., Korevaar, J. C., Timmermans, D. R. M., … Smid ,T. (2015). Somatic symptom reports in the general population: Application of a bi-factor model to the analysis of change. Journal of Psychosomatic Research, 79(5), 378-383. https://doi.org/10.1016/j.jpsychores.2015.09.006
Het eerste wetenschappelijke artikel over AMIGO is inmiddels gepubliceerd. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de unieke opzet van AMIGO. De karakteristieken van de AMIGO deelnemers zijn ook beschreven, en wat blijkt? AMIGO deelnemers zijn gemiddeld net iets ouder en hoger opgeleid dan de algemene bevolking en net zo gezond als de algemene bevolking. De deelnemers zijn een goede weerspiegeling van de algemene bevolking in Nederland. Dit is goed voor het onderzoek omdat we zo onze resultaten kunnen vertalen naar de algemene bevolking.
Slottje, P., Yzermans, C.J., Korevaar, J.C., Hooiveld, M., Vermeulen, R.C.H. (2014). The population-based Occupational and Environmental Health Prospective Cohort Study (AMIGO) in The Netherlands. BMJ Open 4:e005858;http://dx.doi.org/10.1136/bmjopen-2014-005858
IMPACT COVID-19 onderzoek
Het COVID-19 deelonderzoek van AMIGO, waarvan het doel was om meer te weten te komen over COVID-19 en de impact hiervan op leefstijl en gezondheid, is geëindigd. De eerste resultaten zijn bekend, via onderstaande link kunt u deze resultaten bekijken.
Met het onderzoek wilden we:
1. Onderzoeken hoe leefstijl veranderde tijdens de pandemie.
2. Bepalen hoe deze verandering van leefstijl de slaap van Nederlandse volwassenen kan hebben beïnvloed.
De eerste resultaten zijn:
- De maatregelen die werden toegepast om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, leidden tot veranderingen in leefstijl voor wat betreft bewegen, alcoholgebruik en tijd besteed aan het gebruik van elektronische apparaten en social media, en een langere slaapduur.
- Slaap is een belangrijke bepalende factor voor onze gezondheid en daarom kan elke verandering in leefstijl die van invloed is op het slaappatroon van mensen het welzijn van de bevolking beïnvloeden. Het is belangrijk om hier rekening mee te houden in deze en een eventuele volgende pandemie.
Kenmerken van de AMIGO deelnemers
AMIGO is een onderzoek onder volwassenen. Bij aanvang van het onderzoek waren de deelnemers tussen de 31 en 65 jaar oud. Er doen ongeveer evenveel mannen (46%) als vrouwen (54%) mee. De gemiddelde leeftijd was bij aanvang 51 jaar. In de figuur is de leeftijdsverdeling voor mannen en vrouwen te zien.
In vergelijking met de algemene bevolking
De AMIGO deelnemers zijn gemiddeld net iets ouder en hoger opgeleid dan de algemene bevolking en net zo gezond als de algemene bevolking (tabel 1). De deelnemers zijn een goede weerspiegeling van de algemene bevolking in Nederland. Dit is goed voor het onderzoek omdat we zo goed onze resultaten kunnen vertalen naar de algemene bevolking.
Meer hierover is te lezen in een Engelstalig wetenschappelijke artikel dat een overzicht geeft van de opzet van de studie en de kenmerken van de deelnemers: Slottje et al. ‘The population-based Occupational and Environmental Health Prospective Cohort Study (AMIGO) in The Netherlands.’ BMJ Open 2014.
AMIGO is een landelijk onderzoek
De mensen die deelnemen aan het onderzoek wonen verspreid over Nederland. Hierdoor kunnen we deelnemers met verschillende woonomgevingen met elkaar vergelijken en bijvoorbeeld kijken naar verschillen in milieuverontreiniging en gezondheid.
Werksituatie deelnemers
Naast de woonomgeving is ook de werkomgeving een belangrijk aandachtspunt in AMIGO. In AMIGO doen mensen mee die geen baan hebben en mensen met verschillende werkervaring nu en in het verleden. In de volgende figuur staat welke (werk)situatie deelnemers het meest op zichzelf van toepassing vinden. Bij aanvang werkten de meeste deelnemers in loondienst.